Voorschriften Stands
Brandweer Noord- en Oost-Gelderland
1. Vluchtwegen
- Een beweegbaar deel in een doorgang in een vluchtroute opent niet tegen de vluchtrichting in indien meer dan 60 personen op die doorgang zijn aangewezen.
- Een beweegbaar deel in een doorgang in een vluchtroute waarop bij het vluchten meer dan 100 personen zijn aangewezen, kan worden geopend door:
- a. een lichte druk tegen de doorgang, of
- b. een lichte druk tegen een op circa 1 m boven de vloer aangebrachte panieksluiting die voldoet aan NEN-EN 1125.
- Aan de aan de buitenlucht grenzende zijde van een nooddeur of nooduitgang is het opschrift «nooddeur vrijhouden» of «nooduitgang» aangebracht. Dit opschrift voldoet aan de eisen voor aanvullende tekens in NEN 3011.
- De doorgang in een vluchtroute van een bijeenkomsttent voldoet aan NEN 8020-41.
- Een gangpad tussen stands, kramen, schappen, podia en andere inrichtingselementen in een plaats is ten minste 1,1 m breed.
2. Installaties
- Voor een gasverbruikstoestel met toebehoren gelden de volgende voorschriften:
- de in het gasverbruikstoestel en toebehoren toegepaste brandstof is overeenkomstig de technische specificaties van de leverancier van het toestel;
- de verbinding tussen een gastank of gasfles en gasverbruikstoestel bestaat uit een deugdelijke samenstelling van slang of leiding, een drukreduceersysteem en aansluitingen en afsluitkranen;
- de verbinding tussen een gastank of gasfles en gasverbruikstoestel verkeert in goede staat van onderhoud, is niet uitgedroogd, vertoont geen andere beschadigingen en is niet ouder dan 10 jaar of dan het aantal jaren dat volgens de productspecificatie als levensduur kan worden aangehouden;
- een gasverbruikstoestel en toebehoren verkeren in goede staat van onderhoud en zijn niet beschadigd;
- een gastank of gasfles en een gasverbruikstoestel zijn stabiel opgesteld, en
- een gastank of gasfles en een gasverbruikstoestel staan niet in een vluchtroute.
- Het toegepaste drukreduceersysteem is op een van de volgende wijzen gemonteerd:
- direct op de kraan van de gastank of gasfles;
- door gebruik van een geschikte flexibele hogedrukslang tussen gasfles en drukreduceersysteem, die niet langer is dan 0,4 m, of dan 0,75 m indien een uitschuiflade wordt toegepast voor het plaatsen van de flessen.
- Het toegepaste drukreduceersysteem bezit voldoende doorlaatcapaciteit voor een ongestoorde en gelijktijdige nominale belasting van alle tot de installatie behorende verbruikstoestellen.
- Het toegepaste drukreduceersysteem is zodanig, dat de druk waaronder het gas aan een verbruikstoestel wordt toegevoerd, niet hoger is dan de werkdruk die door de fabrikant van het verbruikstoestel is voorgeschreven.
- Bij gelijktijdige aansluiting van meer gasflessen behoort de installatie te zijn voorzien van een voorziening die het ontsnappen van onverbrand gas voorkomt indien een van de flessen is afgekoppeld.
- De gasslang of gasleiding tussen het drukreduceersysteem en het gasverbruikstoestel is niet langer dan 10 m, tenzij door branchegebruik, in de betreffende gebruiksaanwijzing of door toestemming van de brandweer een grotere lengte is toegestaan.
- Bij een gasverbruikstoestel zijn de toepasselijke specificaties voor het installeren vanwege de leverancier aanwezig.
- De lpg-installaties voor gebruik anders dan voor de aandrijving van motorvoertuigen voldoen aan NEN-NPR 2577.
- Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gesteld aan LPG-installaties, anders dan voor de aandrijving van motorvoertuigen, en de kwaliteitsborging daarvan.
- De voor het gebruik noodzakelijke werkvoorraad en dagvoorraad voldoen aan het gestelde in de PGS 15
- Bij een bak-, braad en frituurwagen of een andere plaats waar etenswaren worden bereidt mogen niet meer losse gasflessen/gastanks met een maximale waterinhoud van 125 liter aanwezig zijn dan als werkvoorraad voor één dag nodig is.
- Gasflessen waarvan de gezamenlijke waterinhoud meer bedraagt dan 125 liter moeten worden opgeslagen in een daarvoor bestemde opslagvoorziening. Een uitzondering hierop is werkvoorraad of gasflessen die zijn aangesloten op een verzamelleiding die leidt naar een verbruikspunt.
3. Verlichting
- Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan de NEN 1010
4. Noodverlichting
- De verlichtingsinstallatie van vluchtwegen in een tent is aangesloten op een voorziening voor noodstroom.
- De op een noodstroom werkende verlichtingsinstallatie geeft binnen 15 seconden een verlichtingssterkte van minimaal 1 lux gemeten op het beloopbaar oppervlak.
- Een voorziening voor noodstroom geeft binnen 15 seconden na uitval van elektriciteit voldoende stroom om de verlichtingsinstallatie 60 minuten te laten werken.
- Een vluchtrouteaanduiding moet zijn aangebracht op een duidelijk waarneembare plaats. Hierbij moet voldaan worden aan de NEN 6088. Voor de zichtbaarheidseisen dient voldaan te worden aan de NEN-EN 1838
- In een bijeenkomsttent voor meer als 75 personen dient de vluchtrouteaanduiding en noodverlichting ten alle tijden aan het volgende te voldoen:
- Een tent heeft een verlichtingsinstallatie die een op de vloer gemeten verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux (4.2.1);
- Noodverlichting geeft binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit gedurende ten minste 60 minuten een op een vloer, een tredevlak of en hellingbaan gemeten verlichtingssterkte van ten minste 1 lux (4.3.2);
- In een verduisterde ruimte dient ten alle tijden een redelijke oriëntatie mogelijk zijn.
5. Blusmiddelen
- In de inrichting moeten blustoestellen met een inhoud van ten minste 6 kg of 6 l blusstof geschikt voor het blussen van branden van brandklassen A, B en C conform de NEN 4001.
- De blusmiddelen moeten zijn voorzien van een geldig Rijkskeurmerk volgens de NEN 2559
- De blusmiddelen moeten eenmaal per twee jaar op een goede werking zijn gecontroleerd conform de NEN 2559
- Het blusmiddel moet duidelijk zichtbaar zijn of gemarkeerd met een pictogram conform de NEN 3011
6. Stands
- In een besloten ruimte opgestelde stands, kramen, schappen, podia en daarmee vergelijkbare inrichtingselementen zijn brandveilig.
- Aan het eerste lid wordt voldaan indien een naar de lucht gekeerd onderdeel van het inrichtingselement:
- onbrandbaar is, bepaald volgens NEN 6064;
- voldoet aan brandklasse A1 als bedoeld in NEN-EN 13501-1;
- een dikte heeft van ten minste 3,5 mm, en voldoet aan brandklasse D als bedoeld in NEN-EN 13501-1;
- een dikte heeft van ten minste 3,5 mm, en voldoet aan klasse 4 als bedoeld in NEN 6065, of
- een dikte heeft van minder dan 3,5 mm en over de volle oppervlakte is verlijmd met een onderdeel als bedoeld onder c of d.
7. Aankleding
- Aankleding in een besloten ruimte levert geen brandgevaar op.
- Hieraan wordt voldaan indien de aankleding:
- een ondergeschikte bijdrage aan het brandgevaar levert;
- onbrandbaar is, bepaald volgens NEN 6064;
- voldoet aan brandklasse A1 als bedoeld in NEN-EN 13501-1;
- voldoet aan de eisen voor constructieonderdelen;
- een navlamduur heeft van ten hoogste 15 seconden en een nagloeiduur van ten hoogste 60 seconden.
- Wanneer aankleding in een besloten ruimte voor het verblijven van meer dan 50 personen aanwezig is kan er brandgevaar ontstaan indien:
- de aankleding zich bevindt boven een gedeelte van de vloer waar personen aanwezig kunnen zijn;
- de verticale vrije ruimte tussen de vloer en aankleding minder dan 2,5 m is,
- de aankleding niet direct op de vloer, trap of hellingbaan is aangebracht.
- Materiaal ter plaatse van of nabij apparatuur en installaties die warmte ontwikkelen, voldoet aan brandklasse A1 als bedoeld in NEN-EN 13501-1 of is onbrandbaar, bepaald volgens NEN 6064, indien:
- op het materiaal een intensiteit van de warmtestraling kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, groter is dan 2 kW/m2, of
- in het materiaal een temperatuur kan optreden die, bepaald volgens NEN 6061, hoger is dan 90 ºC.
- In een besloten ruimte zijn geen met brandbaar gas gevulde ballonnen aanwezig.